ON PARLE FRANÇAIS
Oefeningen
Uitleg
Luisteren
Spreken
Lessenseries verschillende thema's
Tijden (voor alle werkwoorden)
Le présent (de tegenwoordige tijd)
Le passé-composé (de onvoltooid tegenwoordige tijd)
L'imparfait (de onvoltooid verleden tijd)
Le futur (de toekomende tijd)
Présent uitgelegd per werkwoord
le verbe être au présent (het werkwoord "zijn" tegenwoordige tijd)
les verbes en -er au présent (werkwoorden "op -er" tegenwoordige tijd)
le verbe avoir au présent (werkwoord "hebben" in de tegenwoordige tijd)
le verbe faire au présent (werkwoord "doen" in de tegenwoordige tijd)
le verbe aller au présent (werkwoord "gaan" in de tegenwoordige tijd)
le verbe prendre au présent (werkwoord "nemen" in de tegenwoordige tijd)
Oefeningen
Uitleg
Luisteren
Spreken
Lessenseries verschillende thema's